Autodealers maakten in het eerste halfjaar van 2022 een gemiddelde nettowinst per vestiging van precies 2 procent. Dat blijkt uit de branchebarometer van Bovag Autodealers. In de eerste helft van 2021 noteerden de autodealers nog een rendement van 1,33 procent.
Bovag schrijft de stijging voornamelijk toe aan de hogere marges op de verkoop van nieuwe en gebruikte auto’s. Door de schaarste op de markt en door het grotere aandeel van (duurdere) elektrische auto’s steeg de gemiddelde verkoopprijs van een nieuwe auto met meer dan 12 procent en die van een occasion met ruim een vijfde. Hogere marges zorgden voor een verkoopresultaat dat bijna twee derde hoger lag dan een jaar eerder. De omloopsnelheid nam toe en de stadagen namen af, maar de waarde van de gemiddelde occasionvoorraad nam tegelijkertijd met bijna 26 procent toe tot ruim 830.000 euro.
Van het rendement in het afgelopen eerste halfjaar is nog 0,08 procent toe te wijzen aan NOW-steun (in het eerste kwartaal), terwijl dat een jaar eerder nog ruim een half procentpunt was en het rendement destijds zonder NOW circa 0,8 procent bedroeg. Ook in het magazijn ging het van januari tot en met juni crescendo voor wat betreft de financiële resultaten, temeer omdat ook van onderdelen de verkoopprijzen en marges stegen en de omloopsnelheid toenam.
Werkplaats
De cijfers uit de werkplaats daarentegen baren de brancheorganisatie zorgen. De omzet steeg weliswaar met 6 procent, maar de winst slechts met 3,7 procent. Het aantal gefactureerde uren daalde met tien uur tot 653 vergeleken met het eerste halfjaar in 2021. Bert de Kroon, voorzitter Bovag Autodealers: “Evident is dat de hoge marges bij de verkoop van auto’s en onderdelen het gevolg zijn van de huidige marktsituatie waarin vraag en aanbod niet in balans zijn. Dat is natuurlijk geen structureel effect, hoe graag we het ook zouden willen. In de werkplaats is echter nog veel winst te boeken qua efficiëntie en productiviteit, zoals ik al vaker heb aangehaald. De gefactureerde uren per monteur blijven teruglopen en het lijkt erop dat er steeds meer activiteit rondom het ‘echte’ -en dus facturabele- werk is. Door de monteurs zelf, maar ook door ander personeel dat aan de werkplaats wordt toegerekend, zoals serviceadviseurs of baliemedewerkers. Bovendien ontwikkelen de uurtarieven zich lang niet zo stormachtig als de prijzen van auto’s en onderdelen.”