Een vermindering van de huidige autobelastingen levert geen grotere voordelen op voor de groep Nederlanders met een laag inkomen als geheel, dan voor de groep met een hoog inkomen. Uiteraard levert het wel voordelen op voor lage inkomens die zijn aangewezen op een auto.
Dat concludeert het Centraal Planbureau (CPB) na een onderzoek naar alle uitgaven aan autobelastingen en kortingen via verlaagde tarieven die zijn gerelateerd aan de aankoop, het bezit en het gebruik van personenauto’s. Uit dat onderzoek zou ook blijken dat het gemiddelde percentage dat huishoudens uitgeven aan autobelastingen tussen inkomensgroepen weinig verschilt. Arme huishoudens geven gemiddeld 3 procent van hun inkomen uit aan autobelastingen. Bij rijke huishoudens is dit 4 procent.
Verschillen
Het feit dat veel arme huishoudens helemaal geen auto hebben, dempt het gemiddelde. Kijken we alleen naar autobezitters, dan besteden lage inkomens gemiddeld 6 procent van hun inkomen aan autobelastingen, terwijl dat bij hoge inkomens 4 procent blijft (zij hebben vrijwel allemaal een auto).
De grootste verschillen in autobelastingen zien we niet tussen inkomensgroepen, maar binnen die groepen zelf. Verschillen in het aantal gereden kilometers en autobezit spelen daarbij een belangrijke rol. Ook waar je woont speelt een rol: in de stad geeft men gemiddeld 3 procent van het inkomen uit aan autobelastingen, tegenover 5 procent op het platteland. De verschillen tussen alleen huishoudens mét auto zijn kleiner: 4,4 procent in de stad versus 5,2 procent op het platteland.
Elektrisch
Ook de effecten van belastingkortingen voor elektrische auto’s verschillen duidelijk tussen rijk en arm. Hogere inkomens schaffen vaker een elektrische auto aan dan lagere inkomens, waardoor belastingkortingen voor elektrische auto’s vooral naar huishoudens met hoge inkomens gaan. Dit stimuleringseffect gaat de komende jaren worden afgebouwd.