Een bruidegom huurt voor zijn trouwdag een Lamborghini Gallardo. In de trouwstoet komt de Lambo helaas tot stilstand. Hij laat een oliespoor achter en uit de motor steekt vermoedelijk een deel van een drijfstang. De bruidegom betaalde € 1.000,00 borg aan de verhuurder en wil zijn borg terug. De verhuurder vindt dat de bruidegom te lang heeft doorgereden zonder olie en vordert de schade van de bruidegom: € 30.750,00. Wie betaalt de rekening?
De zaak komt eerst voor de kantonrechter. De verhuurder stelt dat de schade aan de Lambo het gevolg is van onzorgvuldig handelen van de bruidegom. Hij moet daarom van de kantonrechter bewijzen dat de bruidegom te lang heeft doorgereden met een brandend olielampje of dat de schade gevolg kan zijn van het ‘revven’. De kantonrechter oordeelde op basis van getuigenverklaringen, aangedragen door de verhuurder, dat de bruidegom te lang zonder olie is doorgereden waardoor schade is ontstaan. De bruidegom moet daarom de schade vergoeden, maar gaat in hoger beroep tegen de uitspraak.
Het hof volgt de kantonrechter, in die zin dat het aan de verhuurder is om de onzorgvuldigheid van de bruidegom te bewijzen.* De in de contra-enquête gehoorde getuigen, onder wie diverse bruiloftsgasten die kort hebben meegereden met de Lambo, hebben geen olielampje zien branden. Het revven in de stoet hebben zij ook niet waargenomen.
Betaalde schadevergoeding retour
Het hof vindt dat uit de verklaringen niet eenduidig volgt dat de bruidegom te lang heeft doorgereden met een brandend olielampje. Het hof vernietigt de uitspraak van de kantonrechter en de verhuurder moet de inmiddels ontvangen schadevergoeding weer terugbetalen aan de bruidegom.
Nu laat de verhuurder het er niet bij zitten en gaat naar de Hoge Raad. De hoogste rechter bekijkt slechts of de wet goed is toegepast en dat blijkt niet het geval.** Het hof overwoog dat de verhuurder niet kon bewijzen dat de bruidegom te lang heeft doorgereden met het olielampje, zodat de bruidegom de schade niet hoeft te vergoeden. De Hoge Raad daarentegen komt tot het oordeel dat het hof het wettelijk bewijsvermoeden niet goed heeft toegepast. In de wet staat namelijk dat schade ontstaan tijdens de huurperiode (behalve brandschade) vermoed wordt te zijn veroorzaakt door de huurder, in dit geval de bruidegom.
Nieuwe ronde
Dat draait de kaarten. Het uitgangspunt is nu dus dat de huurder in beginsel aansprakelijk is, tenzij de bruidegom dat vermoeden kan weerleggen en desnoods bewijzen dat hij niet te lang heeft doorgereden met een brandend olielampje of is gaan revven tijdens de rit. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar een ander hof, dat alle getuigenverklaringen tegen die achtergrond opnieuw mag waarderen.
De gedachte hierachter is dat de huurder in de regel beter dan de verhuurder in staat is om na te gaan door welke oorzaak de schade aan het gehuurde is ontstaan. Hoe doorslaggevend dat door de huurder te leveren tegenbewijs moet zijn, is aan de rechter. De huurder zou hier mogelijk kunnen volstaan met het zaaien van twijfel over de daadwerkelijke oorzaak van het tekort aan olie.
Non-conformiteit
We kennen het bewijsvermoeden van non-conformiteit bij consumentenkoop. Daarbij wordt vermoed dat wanneer de afwijking van hetgeen is overeengekomen zich binnen 12 maanden na de aflevering van de zaak openbaart, vermoed wordt reeds aanwezig te zijn geweest bij aflevering. De verkoper mag dit proberen te weerleggen. Ditzelfde is ook hier aan de orde.
We weten dus na drie rechterlijke instanties nog steeds niet wie de kapotte motor van de Gallardo moet betalen: de bruidegom of de verhuurder.
* Gerechtshof Den Haag 22 februari 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2692.
** HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1059.